vrijdag 8 april 2011

Tekens in het Amstelpark

8 april 2011, 14:00 uur

"Ga je nu al weer naar het park? Je bent addicted," roept mijn dochter als ik mijn rugzakje weer in pak om naar buiten te gaan. Het klopt. Met dit heerlijk lenteweer is er een onbekende force, die me naar buiten lokt. Voor de tweede keer die dag loop ik het park in. Ik ga eerst naar het zwanenechtpaar. Al vanuit de verte zie ik dat ook vader zwaan bij het nest ligt. Ik loop langs restaurant Halve Maan en van daar een steigertje op. Er staat een reiger te vissen. Ik ga even zitten om de reiger in de gaten te houden.
Het is heerlijk op de steiger. Rechts van me rommelt iemand met een boormachine in de tuin van de Halve Maan. Naast me zingt een roodborst het hoogste lied. Voor me spettert een meerkoetje. Dan zie ik ineens iets minder leuks. Er ligt vlak voor de steiger een gigantische dooie vis. Ik wist niet dat we ze zo groot hadden. Hij is wat roodachtig van kleur, ongeveer een meter lang en al licht in ontbinding. De wind blaast af en toe wat van de bedorven lucht mijn richting op. Het meerkoetje heeft er geen last van en zwemt er rustig om heen op zoek naar voedsel. Ik zou echt niet meer kunnen eten als er zoiets op mijn tafel lag, maar meerkoet heeft er geen problemen mee. Ik zie geen andere dode vissen, dus zal het wel niet om een ziekte in het water gaan.
De reiger heeft iets in het water gezien. Ik zie hoe hij zich naar voren buigt en hoe er zich een bepaalde spanning in zijn lichaam opbouwt. Dan schiet hij naar voren. De duik leg ik niet vast, maar de prooi die hij naar boven haalt krijg ik wel op de foto. Het is een klein visje, kleiner dan de vis die de reiger van gisteren gevangen had en wat volgens mijn man een stekelbaars geweest is.
De reiger slokt het visje in een keer naar binnen. Je ziet het als het ware in zijn hals naar beneden glijden. De hals lijkt opeens dikker en de veren staan ook iets meer overeind. Net als de reiger van gisteren neemt hij direct na het verorberen een snavel met water. Voor het doorspoelen van het visje, vermoed ik.
De reiger heeft genoeg van mij of van de plek, want hij vliegt weg.

Ik sta op en ga naar het zwanenechtpaar wat 50 meter verderop tussen de dorre bladeren ligt. Vader zwaan kijkt op. Je ziet dat hij op zijn hoede is, maar ik mag wel tegen een boom gaan zitten en foto's van hem maken. Ook moeder zwaan kijkt even in mijn richting, maar dan steekt ze onmiddellijk haar kop weer tussen de veren. Het verbaast me weer dat ze niet meteen op me af komen, dat ik zo dichtbij ze mag zitten.

Ik blijf niet te lang zitten, want ik vind het voor vader zwaan niet leuk als hij zo in opperste paraatheid moet zijn. Zijn vrouwtje vertrouwt volledig op hem. Zij slaapt en warmt de eieren. Hij zorgt voor de veiligheid.
Als ik op sta en weg ga gaat vader zwaan zijn toilet maken. Lekker met de snavel door de veren tot ze weer blinken.

Ik loop verder en steek de straat over. Aan de overkant vervolg ik de groenstrook in de richting van het Amstelpark. Langs de waterkant zie ik iets wat lijkt op een voorstadium van de rietsigaren. Ik ga er naar toe om ze te bekijken. Ik laat me in het gras zakken om er een foto van te maken. Ik voel wat geprikkel aan mijn achterste. Toch ga ik verder met de foto, waarvoor ik een rare houding aan moet nemen om de sigaartjes er goed op te krijgen. Als ik op sta besef ik ineens dat ik in de jonge brandnetels heb gezeten. Ze steken enorm en ik voel bulten opkomen. Wat een sufferd ben ik.
Ik kom in een nieuw ingericht stuk park met een avonturenspeelplaats met een ark van Noach om in te klimmen, steppingstones in het water en nog meer leuke attributen voor kinderen om mee te spelen. Er zijn paden aangelegd die een natuurlijke uitstraling hebben. Het ruikt er naar bos en je waant je ook in het bos. Overal zijn natuurlijke picknickplekken gecreeërd. Ik heb alleen het idee dat die straks in de zomer vooral gebruikt zullen worden als chillplekken voor hangerige jongeren met bierblikjes. Nu is het er gelukkig nog onbedorven en ik ga er even zitten.
Ik zit lekker. De wind draagt geuren naar me toe, de vogels zingen en de zon schijnt lekker tussen de bladeren door op deze beschutte plek. Ik realiseer me ineens dat ik blij ben dat ik leef. Er zijn tijden geweest dat ik boos en teleurgesteld was. Ik was boos op mijn moeder, omdat ze zo vroeg van me was weggegaan en boos op mijn vader omdat hij me in mijn ogen iedere keer weer op nieuw in de steek liet. Ik vroeg me vaak af waarom ik hier uberhaupt was op deze wereld, in dit leven als gescheiden moeder met vier kinderen die de eindjes aan elkaar moest zien te knopen. Er waren tijden dat ik er helemaal niets aan vond. Ik worstelde me van dag tot dag door het leven tot er een moment kwam dat ik er genoeg van had. Het moest anders kunnen. En vanaf dat moment ging het anders. Het was hard werken. Ik begon aan de opleiding tot reïncarnatietherapeute, waarbij ik mijzelf binnenste buiten keerde. Ik begon allerlei pareltjes op te duiken die diep verborgen lagen in mijn ziel. Er verandere van alles in mijn leven. Ik kreeg een vaste baan op de woonvoorziening, mijn praktijk begon vorm te krijgen, het ging beter met de kinderen en tenslotte deed André zijn intrede in mijn leven, met wie ik nu al weer zes jaar ontzettend gelukkig ben. Zittend op een houten bankje bedenk ik me ineens dat ik mijn vader en moeder dankbaar ben dat ze eens voor elkaar kozen en dat ik uit die keuze heb mogen voortkomen. Het is een fijn gevoel.

Amstelpark

Ik ben inmiddels erg dicht bij het Amstelpark gekomen en ik besluit door te lopen. Ik ga over de rode brug het park in. Het is heerlijk rustig zo aan het einde van de dag. Kinderen zijn naar huis, er lopen alleen nog wat andere natuurfanaten rond. Ik sla het pad door het gebied van de beschermde flora en fauna in. Het is een bemost en lommerrijk paadje. Langs de kanten staan wilde bloemen.
Ooit stond hier de Floriade en dat kun je nog steeds zien. Hier en daar staan nog de huisjes die ooit dienden om bezoekers in te ontvangen en informatie te geven. Ze zijn nu een onlosmakend deel van het geheel geworden. In een van de huisjes hangt een plaat van de flora en fauna in het park en ik zie dat de Rosse Woelmuis hier ook is aangetroffen. Nog nooit van gehoord, deze Rosse Woelmuis, maar heerlijk dat hij er is.

Ik waan me nu echt in een geheimzinnig bos. Ik arriveer bij een mooi op natuurlijke wijze aangelegd poeltje. Ik zie nog geen libel en ik vraag me echt af wanneer ik de eerste libel van dit voorjaar ga zien. Er plast wel een eendje langs de kant van een stroompje dat uit het poeltje loopt en zich door het gebied slingert. Het is er echt prachtig. De zon schijnt door het blader dak en werpt lichtvlekken op het pad.



Ik ga bij de ooievaars kijken. Ik loop er naar toe via de Rododendronvallei. Er bloeien al verschillende rododendronstruiken in prachtige kleuren. Bijen zoemen en vliegen van bloem tot bloem met stuifmeelpakketjes aan de pootjes. Ik geniet enorm en besef dat dat ook iets is van de laatste tijd: het kunnen genieten!

De ooievaars zitten inderdaad op het nest. Het mannetje staat als een wachter voor de poort midden in het nest. Het vrouwtje ligt. Je ziet alleen een klein stukje van haar kop. Ook deze man is bezig zijn toilet te maken. Kop tussen de veren, vleugels uitkloppen. De mannen in de dierenwereld houden ervan netjes voor de dag te komen. 

Ik wil nog even op onze trouwplek kijken. Terwijl ik daar naar toe loop word mijn pad gekruist door twee speelse eekhoorntjes, er landt een boomklever voor mijn voeten en ik heb nog een ontroerende ontmoeting. Terwijl ik langs een prachtig wild paadje loop zie ik vanuit mijn ooghoek iets bruins door het gebladerte scharrelen. Ik denk aan een konijn, maar als ik dichterbij kom en het niet weg zie schieten vraag ik me af of het dan toch niet iets anders was. Ik laat mijn ogen door het gebladerte gaan. Ineens zie ik een klein zwart kraaloogje en een prachtig glanzend koperbruin verenpak. Ik ga voorzichtig dichterbij. Het dier dat zich daar verscholen houdt verroert zich niet. Het heeft zichzelf dicht tegen de grond gedrukt en het beweegt nog geen veertje. Ik zie dat het een vrouwtjesfazant is, die zich aan mijn blik probeert te onttrekken.
"Ik doe je niets, mooi diertje,"begin ik te mompelen. Dat gemompel is iets waar ik me mijzelf vaker op betrap. Ik moet uitkijken dat ik niet
verander in een zonderlinge natuurfreak. Maar het feit dat ik me dat realiseer zal er hopelijk voor zorgen dat ik niet te ver doorsla.
Ik maak me voorzichtig uit de voeten, om het fazantje niet verder te verontrusten.

 
Ik arriveer bij onze trouwplek. Terwijl ik naar het prieel met de pilaren loop vraag ik mijn moeder me daar een teken te geven waarmee ze laat zien dat ze bij me is: een winterkoning of een roodborst, maar het liefst een libel. Als ik bij de pilaren aankom hoor ik het gezang van een winterkoning. Hij heeft zich verstopt in de struiken, maar als ik achter hem aan ga vliegt hij weg. Ik volg hem en voordat ik het weet zit hij op een takje voor me, naast de muur van het prieel. Als hij wegvliegt hoor ik een roodborst zingen. Als dat geen tekens zijn!
Terwijl ik me omdraai zie ik vanuit mijn ooghoek een vlinder zitten. Mijn moeder heeft me op alle mogelijke manieren laten zien dat ze er is! Ik ga op een steen zitten om het moment op me in te laten werken.
Drie weken geleden zijn André en ik op deze plek geweest met al onze vrienden en familie en hebben we er Prosecco gedronken. Nu zit ik hier met de spirit van mijn moeder aan mijn zijde. Ik vind het heel mooi.
Het is ook zo'n prachtige plek, met die pilaren waar straks de rozen tegen aan zullen groeien.
Het is inmiddels 17:00 uur. Ik ben al uren weg. André is waarschijnlijk al bijna thuis. Ik heb nog geen boodschappen gedaan. Ik moet echt terug.

Ik loop terug langs het water en zie een fuut met zijn bek wijd open, alsof hij gaapt. Zeker moe. Ook klinkt er het geblaat van schaapjes die op een soort van dijkje staan. Alles ademt de sfeer van een lenteavond uit. Ik wil hier een keer 's avonds naar toe. Wie weet zie ik dan eindelijk mijn uil. Hier moet er toch wel eentje zitten. Ik zet er nu een beetje de vaart in. Mijn knobbelteen speelt op, dus ik gooi mijn schoenen uit. Ik bel André die al thuis is en zegt dat hij me tegemoet komt lopen. Met mijn blote voeten loop ik door het koele gras. Het voelt weldadig aan mijn pijnlijke voeten.                               
Ik loop langs de plek van de schildpadden, maar die liggen er vandaag niet. Wel zie ik in de verte de vertrouwde gestalte van mijn André naderen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten